vrijdag 14 juni 2013

Geachte mejuffrouw Tjielp (#349),

omdat ik onlangs heb mogen vernemen dat u plotsklaps behept geworden bent met enige poëtische genegenheid, heb ik een gedicht voor u geschreven. Voelt u zich vooral niet bezwaard. Het is maar een aardigheidje. 
Als ik het mij correct herinner, was het Kweepeer die mijn oor befluisterde met deze alleraardigste noviteit. Om u de waarheid te zeggen had ik nimmer enige dichterlijke neigingen in u vermoed. Dat leek mij niet in uw aard liggen. Zo ziet u maar weer dat zelfs ik nu en dan geplaagd word door een enkele abusiviteit. Ik hoop van harte dat u de welgemeende excuses voor mijn misvattingen aanvaarden kunt. 
Graag had ik mijn dichtstuk persoonlijk aan u voorgedragen, zoals de romantiek dat voorschrijft, maar mij is ter ore gekomen dat u niet bijzonder gesteld bent op contacten met de dingen buiten uw schriftelijke realiteit. Ik kan mijzelf tot op zekere hoogte vinden in uw tamelijk merkwaardige sociale gezindheid. Immers, wie weet hoe wij elkaar in de lijfelijke wereld tegemoet zouden treden? Wellicht stellen wij teleur, krenken we elkander, bevalt mijn stemgeluid u niet of staat uw luisterend oor mij geenszins aan. 
Wat zou u er nochtans van vinden om mijn vers hardop voor te lezen met de stem waarvan u meent dat die mij toebehoort? Zo kom ik toch enigermate tot leven in uw letterlijke wereld.
Afijn, ik zal u niet langer ophouden van de wezenlijkheid van ons wedervaren. Het was mij een genoegen.


Toffe Peer 

Het liefst wil ik
Rabarber heten,
met Pompelmoes als tweede naam.
Dan zou niemand me vergeten.
Dan zou ik glorieus bestaan.



Met waardige groeten,

Aardpeer 


ps. Mocht mijn verdichtsel uw hart bezwaard hebben, en ik neem het u niet kwalijk wanneer dat zo is, staat het u uiteraard vrij mij epistolair te benaderen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten